zondag 1 augustus 2010
VAN MENS OP MENS: DE REIS NAAR AMSTERDAM & DE POWEET
De reis naar Amsterdam
Mijn oom, de beeldhouwer, was voor de oorlog zoals ik vertelde juist hertrouwd met een Hollandse.
Een zeer jong ding, mijn tante, ze heeft nog een tijdje bij ons ingewoond toen mijn oom naar de oorlog moest, naar de 18-daagse veldtocht in 1940. Mijn zuster heeft met die tante eens een reisje gemaakt naar Amsterdam, ze gingen bij haar familie logeren. De moeder was kleptomane, de vader was een ingenieur en kon goochelen. Zijn goocheltrucjes moesten niet onderdoen voor de kleptomanie van. zijn vrouw. Al goochelend waren ze in België beland met de centjes, de auto en nog meer dingen van de firma waar hij werkte in Nederland. Zo hadden ze alles weg gegoocheld.
Maar de vader van tante was dan gescheiden van de moeder van tante, en zij was toen met de beste vriend van haar man getrouwd. Ze bleef echter goede maatjes met de familie, af en toen kwamen ze nog eens op bezoek en de verstandhouding was prima. Tantes zuster, een klein mollig poezelig vrouwtje, was fotomodel, naaktmodel, covergirl en naakt-girl. Het liefst liep ze naakt. Poseren stak haar in het bloed. Alle houdingen kon ze aannemen, maar liggen deed ze het liefst. En de cameraman, fotograaf of kunstenaar kon ze wel « consolideren » als het moest. « Zich laten versieren » is tenslotte een Hollandse uitdrukking.
Toen mijn zus nu in Amsterdam op vakantie was hebben ze zich kostelijk vermaakt. Tante « Tinka », het fotomodel, wilde haar de verleidingstechniek we! aanleren, ze kende er iets van. De moeder van tante was soms jaloers op haar man als deze te lief was voor mijn zus.
Eens ging die moeder naar buiten uit een grootwarenhuis met een nieuwe hoed, een bontkraag en een paar handschoenen.... die ze vergeten had te betalen. Ze werd op heterdaad betrapt en viel prompt in zwijm. Het leek wel een delirium tremens, maar het was een goede stunt om er zonder kleerscheuren van af te komen. Ze hebben, dat « arme mens » dan maar laten gaan. Een kleptomane is tenslotte een zieke. Voor de rest heeft mijn zuster toen wel een mooie vakantie gehad.
De poweet
De poweet was een vriend van vader, die in het Frans schreef. Dingen in de trant van
« Du néant vers la vie, et puis vers le néant, qu'y a-t-il d'effrayant
De l'un néant a lautre, elle s'en va la vie, par le néant suivie. »
Hij woonde te St. Marlens Latem, waar ook alle grootmeesters van de Vlaamse kunst woonden of nog wonen. Waar de « school van Latem » stond. Het gebouw moet nu wel afgebroken zijn want nergens is er nog iets van te bespeuren.
Hij woonde daar in de tijd dat de groten van de school van Latem meer zat dan nuchter waren. In de tijd dat Minne nog geen baron was. In de tijd dat Leonardus daar nog woonde. Die zijn geliefde uitspraak was « iezewie par diezewie ». Wat het wilde zeggen zal hij alleen wel geweten hebben. Als hij zich aan iemand voorstelde zegde hij gewoonlijk « Leonardus, kunstschilder, tweemaal gevaccineerd ».
Maar laten we ze in vrede rusten en terug keren bij de poweet. Hij woonde in een spookachtig huis dat er steeds gesloten uitzag. Het scheen niet te leven, de gordijnen waren meestal dicht en men geraakte er dan ook moeilijk binnen. Ik weet dat hij, voor onze kinderogen althans, twee enorme kwade ganzen lopen had in zijn tuin.
Van tijd tot tijd kwam hij van Latem te voet eens opdagen bij ons, en dan meestal als hij van zijn vriend een paar tekeningskens nodig had voor de een of ander bundel poëzie. Hij kwam meestal rond de middag en dan nodigde moeder hem uit te blijven eten, wat hij « tres gentille » vond. Hij taterde en taterde er maar op los over de Charles die gestorven was, over Louise die het lief was geworden van Jozef; terwijl Peter, haar man, naar het werk was kroop zij met, haar vriend in bed. Kortom, we hoorden gans de « petite histoire » van de Latemse kunstwereld.
Het was een grote vent, een beetje slungelachtig, met een slunspakje aan en gapende schoenen. Soms kreeg hij wel eens oude schoenen van vader, dan toonde hij zich altijd zeer « kontent ».
Hij had een geitebaardje, een aardbeienheus, een halve kletskop met « tripkenshaar». Hij lachte altijd.
Toen ik eens niet thuis was en hij na zo een bezoekje afscheid nam, maakte hij de groeten over aan « Jean, Jean » en bleef met zijn tripkenshaar in de takken van de bomen hangen. Toone was daar juist, een jongere vriend van vader en architect. Telkens de poweet zich omdraaide deed Toone bèèh, bèèh achter zijn rug, doelend op zijn geitesik. De rest van de familie had moeite om het niet uit te proesten van het lachen.
De poweet merkte het niet en deed steeds maar de groeten aan « Jean, Jean ».
Jan VERWEST
1 april 1976
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten