11 maart 1976
Jan VERWEST.
1924-1994
Toen Jan Verwest op 19 februari 1926 te Gent geboren werd. stond zijn vader Jules Verwest aan het hoogtepunt van zijn succes, en op de eerste expeditietochten die de kleine Jan in de grote wereld der mensen ondernam, gebeurde het niet zelden dat hij zegevierend terugkwam met een veeg olieverf over zijn wang, terwijl hij de halflege tube nog geestdriftig omklemd hield.
Op die eerste onbewuste stappen, volgden er echter andere; want indien Jan Verwest palet en penseel niet bij zijn vader had ontdekt, zou hij het elders gaan zoeken zijn. Weldra stonden in het atelier te Heusden twee schildersezels: een van de vader, en een van de zoon.
Dat was Jan Verwest echter nog niet voldoende, want hij ging in de leer bij zijn oom, de veel te jong gestorven beeldhouwer Armand Van MuyIem en hij volgde de lessen in grafische kunst bij Herman Verbaere en Luc De Rycke. Met een schat aan opgedane, maar nog onrijpe, kennis, legde hij zich dan nog op de publiciteit toe maar slaagde er niet in zich een weg te maken in deze branche.
Dan begon voor deze woelige zoekende geest, een leven van afwisseling en intense inspanning. Hij ging op eigen benen staan en zocht zich een betrekking ; hij werkte overdag, dan weer hier, dan weer daar, soms in een bedrijf dat hem ais kunstenaar bevrediging schonk maar meestal ergens waar hij zich noodgedwongen hoefde aan te passen.
Zo werd hij beurtelings graveerder in een textielfabriek. nijverheidstekenaar, decorateur en etalagist, magazijnier in een grootwarenhuis, reclametekenaar in een film en publiciteitstudio, tekenaar bodemkartering en tapijtontwerper.
Op sommige plaatsen hield hij het jarenlang uit; soms waren enkele weken voldoende om in hem de revolutie te ontketenen, en op zoek te gaan naar een andere betrekking. Maandenlang ook stond hij in het atelier van zijn oom, en deed tot aan diens sterfdag het werk waartoe deze onbekwaam geworden was.
In 1952 huwde Jan Verwest met de artistieke Jossette Lamarcq, die de beeldhouwklas van de academie van Gent achter de rug had, en hem ,wondervol begreep en steunde.
Voor beide kunstenaars werd het huwelijk geen blok aan het been; wel kwamen allerlei beslommeringen hun zorgen vermeerderen, en meer dan ooit was het nu voor Jan Vervvest noodzaak zijn brood te verdienen waar hij het verdienen kon. Maar zijn leven werd rijker, en zijn kunst won gestadig aan rijpheid.
De laatste etappe in zijn baantjes zoekerij van 12 stielen en 13 ongelukken, betekende tenslotte de betrekking van bouwkundig tekenaar aan het ministerie van Openbare werken te Brussel.
Hij ging zich er bij neerleggen, dat hij wel nooit tot de beroepsartiesten zou gerekend worden, en het geluk zou smaken zich ten volle aan zijn kunst te kunnen wijden.
En deze dwanggedachte bracht hem tol de grote crisis die hem lange tijd tot de werkeloosheid doemde: zijn penseel bleef rusten, en zijn schetsblok schier onaangeroerd. In die beklemmende worsteling met zichzelf, zag Jan Verwest zich geplaatst voor de harde werkelijkheid van het leven, zich keer op keer de vraag stellend, welk wezenlijk nut het had om verder te vechten.
In een samenleving waarin een schilder verplicht wordt bediende te spelen. en men een beeldhouwer ziet rondhuppelen als briefdrager, gaan veel van onze beste krachten verloren, en veel ook gaan er aan ten gronde.
Slechts de sterksten houden het vol.
Jan Verwest won de strijd; en de dood van zijn vader, op 1 juni 1957, gaf de doorslag. Het was alsof de levenloze handen van de vader, zijn zoon aanmaanden om te werken, onverpoosd te werken zonder opzien.
En Jan Verwest ging weer aan het werk ; hij richtte voor zijn vader een zelfontworpen Grafmonument op, en de woorden die hij er in grifte : «Het lichaam is dood, maar zijn geest leeft voort in de kunst », tekent duidelijk hoe hij voelde.
Op de reeks collectieve tentoonstellingen welke hij reeds op zijn actief had staan, namelijk tweemaal te Ledeberg bij Oosterlinck, in 1953 en 1954, en in 1955 op het kasteel van Laarne, kon hij nu het genoegen smaken, tezamen met anderen, de Belgische kleuren te gaan verdedigen op de grote internationale tentoonstelling voor plastische kunst te Moskou, ter gelegenheid ,van het jeugdfestival aldaar in 1957.
Jan Verwest werd geboren op 19 februari 1926, dat een merkwaardig jaar zou kunnen genoemd worden in relatie tot de ontwikkeling van zijn idealen. In 1926 werd Jozef GOEBELS immers gouwleider van Berlijn en werden er twee fascistische jeugdorganisaties opgericht, in Italië Balilla en in Duitsland de Hitlerjugend. Het waren-in zijn geboortejaar- de eerste verschijnselen van een wereldoorlog die hem, zoals velen in zijn generatie, zou tekenen voor het leven.
Hij had bovendien zeer nauwe contacten met zijn oom Armand Van Muylem die toen in het huis nr 3 van de Valleiweg te Merelbeke woonde, het huis van Jan en Joske, sinds 1955 “een herinnering aan mij oom” zei Jan.
Armand Van Muylem was een zeer sociaal geëngageerde kunstenaar, die Jan ongetwijfeld geïnspireerd heeft, niet alleen in zijn maatschappelijk en sociaal-politiek denken, maar ook in zijn kunstenaarschap.
Zijn technische kennis deed hij op bij de grote graficus Herman Verbaere, bij zijn oom Armand het beeldhouwen en bij zijn vader Jules de schilderkunst.
Jan tekende echter voor zichzelf een duidelijke en zelfstandige levenslijn uit, die hij vastberaden maar met soepelheid en zin voor evolutie boetseerde. De belangrijkheid van zijn creativiteit ligt niet alleen in het feit dat hij talrijke tentoonstellingen hield in binnen- en buitenland, niet alleen in het feit dat hij in Italie-in 1968 reeds- geëerd werd (Grote Prijs der schilderkunst Anconna), maar tevens en veel meer dat hij kon samenwerken met grote geestesgenoten als de literator Johan Daisne, de theaterman Rudi Van Vlaenderen en de veelzijdige reus in het hedendaagse poppentheater Freek Neirinck.
Zonder gestereotypeerd te zijn door zijn sociale bewogenheid, manifesteerde hij zich als een LEVEND kunstenaar te midden van de grote problemen en meende hij spontaan te moeten participeren telkens als er belangrijke standpunten moesten verdedigd worden. Is hij daarom niet voorzitter geweest van “Kunstenaars tegen atoomwapens”? En bekommerde hij zich niet over de verrechtsing in onze maatschappij door deel te nemen aan de acties van CHARTA 91? Was het daarom ook niet dat hij in 1983, tijdens de Gentse Feesten een “Vredesmonument” maakte? En was hij niet een enthousiaste geestelijke ondertekenaar van het “Handvest van de Volkenbond” dat in 1919, na de eerste wereldoorlog, het licht zag? Hij wachte niet op de Universele Verklaring van de Mens, die pas in 1948 werd gepubliceerd, om de volwaardigheid van de “andere” als mens te erkennen.
Hij was een menskunstenaar onder de mensen. Zijn natuurlijke bescheidenheid en zijn vanzelfsprekende eenvoud in zijn handelen waren de basiselementen voor het in stand houden van morele moed en wijze kracht om zijn levenslijn kracht te geven.
Maar in dat voortdurende werken aan zichzelf, in dat boetseren van zijn geest, werd de relatie met de andere mens nooit verbroken. Daarvoor was hij te zeer bekommerd om die andere mens.
In Merelbeke was hij, ondanks de frêle verschijning op een eenvoudige brommer, altijd aanwezig. Men kon er niet naast kijken.
Hoelang was hij al niet lid van de Culturele Raad? In 1967 participeerde hij aan de organisatie van het 11 juli feest en in 1994 -27 jaar later- creëerde hij de werkgroep tentoonstellingen van de Culturele Raad, onder zijn impuls en met zijn documentatie de indrukwekkende “Hommage aan de kunstenaars van den Berg”, nl. zijn oom Armand Van Muylem, zijn vriend en gebuur Robert De Cock (Die een gedenkingsbeeld voor de oorlogsgesneuvelden had gemaakt voor het Atheneum aan de Ottogracht) , Marie De Keyzer en Gustaaf De Keukelaere, terwijl hij zelf in 1993 heel bescheiden deelnam aan de tentoonstelling van de Culturele Kring Kokanje. Eens te meer was hij méér bekommerd om anderen dan zichzelf.
Jan droeg overal de gedachte uit o.a. in het August Vermeylenfonds, dat cultuur veel meer is dan een optelsom van tentoonstellingen en muziekuitvoeringen. Het is –zo zei hij eens op een van zijn onnavolgbare manier- de mogelijkheid scheppen om de evolutie van de geest en de veranderbaarheid van de mens te stimuleren.
Merelbeke KAN hem nooit meer vergeten. In het verfijnde beeld “Moeder en Kind”, dat in de Fabiolawijk opgesteld staat, vindt men de levenslijn terug die hem altijd gekenmerkt heeft: eenvoudig maar vloeiend, sober maar stevig. Men zou zich kunnen voorstellen dat dit beeld een symbolische ode was aan zijn even besceiden en even sterk sociaal bewogen vrouw, Joske, en aan zijn kinderen.
Met de organisatie van de “Hommage aan de Kunstenaars van den Berg” heeft Jan ons bovendien gelaard dat we eigenlijk niet moeten wachten op het heengaan van een dierbare vriend om hem te zeggen hoezeer we hem appreciëren, hoezeer we van hem houden.
Jan is heengegaan. De impact van Jan blijft. Zijn impact als kunstenaar en zijn impact als mens!
Begrafenisrede van Marcel Van Spaandonck (schepen van cultuur te Merelbeke)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten