zaken anders, ze stamden uit een oude activistenfamilie. Bij het begin van de oorlogwaren ze lid van het VNV. Er was zelfs een officier bij van de zwarte brigade, zij gingenzelfs een stap verder dan hun vader. Zij dachten : « geen tweede activisme meer, welaten ons niet meer vangen, genoeg met het geleuter ». Meer dan een eeuw taalstrijdwas genoeg, ze waren ervan overtuigd dat, als het niet goedschiks kon, het dan maarkwaadschiks moest gebeuren.
zondag 1 augustus 2010
VAN MENS OP MENS: HAANTJE DRIE
Haantje drie
Haantje drie, ook een broer, was zoals gezegd zowel communist als artiest. Hij trachttete leven van zijn kunst, hij was ervan overtuigd dat de kunst het geluk der mensen konvermeerderen. ,
Kunst moest zijn waarheid, de uitdrukking van de maatschappij waarin ze leeft. Het mocht niet alleen banaal genot zijn. Als mens had deze derde broer een armzalig bestaan, hij moest « praktiseren » voor grote artiesten, hij heeft werk uitgevoerd voor Minne, Cantré en anderen.
Het waren vooral de levensomstandigheden die ertoe bijgedragen hebben dat hij zich niet ten volle kon ontplooien. Nog jong vestigde hij zich te Merelbeke. Met eigen handen bouwde hij een bescheiden woning met een groot atelier.
Hij huwde Frieda. Ze schreef gedichten, samen deelden ze lief en leed, ze was revolutionair, meer anarchist dan communiste, maar dit deed geen afbreuk aan hun liefde en hun liefde was groot. Amper een paar jaren waren ze echter getrouwd, of zijn geliefde stierf aan TBC. Als klein kind heb ik samen met moeder en oom tante Frieda begraven, achter de lijkwagen gelopen.
Het was achteraf stil in zijn huis. Er was geen zachtzinnige tante meer die mij een «bolletje» kwam geven uit die grote glazen bokaal, die in de eenvoudige keuken op een houten plank stond.
Hij had haar zo lief gehad, het was voor hem een groot verlies, een groot verdriet. De internationale toestand verscherpte met de dag. Op hetzelfde tijdstip dat er bij zijn broer in de stad emigranten en communisten vergaderden, zag ik bij hem mensen opduiken die een vreemde taal spraken. Meer verstond ik er niet van, ik was nog maar een kind.
En dan kwam die oorlog toch. Die oorlog waartegen een handvol mensen hadden gestreden.
in mei '40 maakte hij de 18-daagse veldtocht mee. Dan kwam de bezetting. Hij trad toe tot de burgerbescherming. Na de bevrijding werd hij beschuldigd van « verraad» en lidmaatschap van het VNV. De kommunistische partij zette echter de zaken recht en hij werd in eer hersteld. Voor de oorlog was hij juist hertrouwd en had een paar kinderen...
Toen de familie samen kwam, voor de oorlog, werd er vaak over de politieke toestand gesproken. Iedereen sprak tegen iedereen. De discussies namen soms een scherpe vorm aan, het waren geen gemakkelijke mensen, vechthaantjes. Maar alles recht voor de vuist en goed gemeend.
Het hoogtepunt van zulke ontmoeting was toen er eens neven kwamen. Zij zagen de
zaken anders, ze stamden uit een oude activistenfamilie. Bij het begin van de oorlogwaren ze lid van het VNV. Er was zelfs een officier bij van de zwarte brigade, zij gingenzelfs een stap verder dan hun vader. Zij dachten : « geen tweede activisme meer, welaten ons niet meer vangen, genoeg met het geleuter ». Meer dan een eeuw taalstrijdwas genoeg, ze waren ervan overtuigd dat, als het niet goedschiks kon, het dan maarkwaadschiks moest gebeuren.
zaken anders, ze stamden uit een oude activistenfamilie. Bij het begin van de oorlogwaren ze lid van het VNV. Er was zelfs een officier bij van de zwarte brigade, zij gingenzelfs een stap verder dan hun vader. Zij dachten : « geen tweede activisme meer, welaten ons niet meer vangen, genoeg met het geleuter ». Meer dan een eeuw taalstrijdwas genoeg, ze waren ervan overtuigd dat, als het niet goedschiks kon, het dan maarkwaadschiks moest gebeuren.
Na de oorlog vernamen we dat de –oudste neef te Antwerpen werd gefusilleerd. De jongste was de schoonste. Als jongen stond ik hem aan te gapen als hij in zijn zwart uniform, met laarzen en stormriem liep te paraderen.
Ze hebben hem tussen de suikerbieten gevonden, op een vroege morgen, toen de mist nog laag over de velden hing, met een kogel in zijn buik. De oorlog was over voor hem, het was uit.
De droom dat Duitsland hen een kans zou gegeven hebben, was voorgoed voorbij. Ze waren Duitsgezind geweest tot over hun oren, ze hadden Vlaanderen zo lief. « Daar is maar één land dat mijn land kan zijn, daar is maar één Vlaanderen, 't is mijn land... »
Toen nu mijn oom hertrouwd was en een paar kinderen had, kwam na de oorlog de tegenspoed. Het jongste kind, amper een paar maanden oud, stierf aan TBC. De ouders en de twee andere kinderen werden onderzocht. Het bleek mijn oom die ziek was. Zijn huisgezin werd uiteen getrokken, de kinderen kwamen bij de tantes terecht. Zijn vrouw verliet hem.
Toen bleef hij alleen achter in zijn huis, tussen zijn onafgewerkte beelden, krachteloos, moe, een gebroken man.
Ik deed zijn huishoudelijk werk tot aan zijn dood. Tevens leerde ik er boetseren. In 1949 stierf hij, gehurkt in zijn tuin, tegen de muur van zijn woning. Wat kon het de gemeen schap schelen, ze weten zelfs niet meer dat daar eens een kunstenaar leefde, voor hen was hij niets meer dan een gebuur, een rare. Men zegt : « een kunstenaar moet veel armoede lijden om goed werk voort te brengen ». — Mijn kloten.
Dat was zijn leven geweest, het leven van een eerlijk mens, een kunstenaar in hart en geweten, waarvoor de harteloze maatschappij alleen op winstbejag ingesteld, geen begrip toont. Misschien beseffen we vandaag beter wat het moet geweest zijn, geleefd te hebben zoals hij.
Jan VERWEST.
25 maart 1976
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten